PBL en KNMI gaan in op klimaatvragen

Er is veel discussie over klimaatverandering, maar vragen in het publieke domein verschillen van die in het wetenschappelijke domein. Met dat als achtergrond gaan het PBL en het KNMI in de publicatie "De achtergrond van het klimaatprobleem" in op vragen uit het publieke domein.

  
De vragen in het publieke domein gaan over of de aarde wel opwarmt en of de mens de belangrijkste veroorzaker daarvan is, schrijven de instituten. In het wetenschappelijke domein zijn discussies meer toegespitst op vragen zoals de verwachte extra zeespiegelstijging als gevolg van versneld afsmelten van landijs. Met de publicatie willen de instituten op hoofdlijnen aangeven wat de huidige stand van klimaatwetenschap is voor belangrijke terreinen. Ook geven ze de mate van zekerheid aan bij de uitspraken.

De publicatie schrijft onder meer:

  • Het is onomstotelijk vastgesteld dat sinds de industriële revolutie de aarde opwarmt, het land- en zee-ijs smelt, en de zeespiegel stijgt.
  • Het is zeker dat de concentratie van CO2 met bijna 40% is toegenomen sinds het begin van de industriële revolutie. Ook staat vast dat deze toename van CO2 veroorzaakt is door menselijke activiteiten.
  • Vanuit de natuurkunde is bekend dat broeikasgassen, waaronder CO2, de aarde doen opwarmen. Het is inmiddels zo goed als zeker dat een groot deel van de recente opwarming is veroorzaakt door de door de mens uitgestoten broeikasgassen. Tegenover de opwarmende werking van de broeikasgassen staat de koelende werking van aërosolen (stofdeeltjes) die eveneens van menselijke activiteiten afkomstig zijn. De mate van koelende werking bevat onzekerheden, maar per saldo overheerst de opwarming.
  • Er is onzekerheid over de precieze invloed van de broeikasgassen op de wereldgemiddelde temperatuur. Het waarschijnlijke effect van een verdubbeling van de CO2-concentratie op de temperatuur (de klimaatgevoeligheid) ligt tussen 2,0 en 4,5 graden Celsius, met een meest waarschijnlijke waarde van 3 graden.
  • De gevolgen van de opwarming zijn nu al merkbaar. Hittegolven, droogte, overstromingen, schade aan ecosystemen, bedreiging van de voedselproductie en schade aan de gezondheid worden naar verwachting in de toekomst heviger bij een stijgende wereldgemiddelde temperatuur.
  • Op basis van de huidige kennis is de kans op catastrofes of tipping points niet in te schatten, maar zeker niet nul. Hierbij kan worden gedacht aan het vrijkomen van grote hoeveelheden [van het broeikasgas] methaan uit smeltende permafrost gebieden of de oceaanbodem, het afsterven van het Amazonewoud door droogte, of meters zeespiegelstijging door versneld afsmelten van ijskappen.
  • Wat betreft het watermanagement lijkt Nederland redelijk goed voorbereid op de effecten van klimaatverandering, zoals met name verdere zeespiegelstijging, meer extreme regenval en verhoogde piek-afvoeren van de grote rivieren. Over de invloed van klimaatverandering op andere sectoren in Nederland is nog minder bekend.
  • Zonder klimaatbeleid kan de gemiddelde temperatuur in 2100 stijgen met 4 tot 6,5 graden ten opzichte van het pre-industriële niveau. Met een drastische aanpak van de broeikasgassen kan dit worden beperkt tot 1,3 à 2,8 graden. Omdat de kosten en baten van klimaatbeleid moeilijk zijn aan te geven, is er eerder sprake van het beperken van risicos dan van een precieze kosten-baten afweging.

Bron: "De achtergrond van het klimaatprobleem" - PBL en KNMI

17 januari 2013